Het blijft voor veel mensen een struikelblok: wanneer schrijf je een d, t of dt? En hoe zat het ook alweer met het ‘t kofschip?
Drie ezelsbruggetjes:
1. Kijk naar de laatste letter van de stam van het werkwoord. De stam is het hele werkwoord min -en. Voorbeelden: werken – werk, gebeuren -gebeur.
2. Zit deze laatste letter wél in ‘t kofschip? Dan een t in verleden tijd en voltooid deelwoord.
Voorbeeld: werken – werk. K in ‘t kofschip, dus werkte en gewerkt.
3. Zit de laatste letter niet in ‘t kofschip? Dan een d in de verleden tijd en voltooid deelwoord.
Voorbeeld: gebeuren -gebeur. R niet in ‘t kofschip, dus gebeurde en gebeurd.